Functie / doel verslag

1. Het doel van het verslag is duidelijk (bv. een evaluatie evalueert, een observatie is objectief)

2. Er is adequaat gebruik gemaakt van feit en een mening 


1. Het doel van het verslag is duidelijk 

Er zijn 7 doelen die een schrijver met een tekst voor ogen kan hebben:

1.     Informeren

2.    Uiteenzetten

3.     Overtuigen

4.     Activeren/overhalen

5.     Amuseren

6.     Gevoelens uitdrukken/oproepen

7.     Instrueren

Voor het schrijven van een verslag kunnen

vier van deze tekstdoelen een rol spelen:

 

Informeren

De feiten of gebeurtenissen worden op een rij gezet,

of worden verteld. Je wil informatie overbrengen.  Je beschrijft, je oordeelt niet. Dit is een objectieve tekstsoort. In een objectief verslag kunnen wel meningen staan. De schrijver beschrijft dan de mening van anderen, maar blijft zelf neutraal. Hij geeft dan ook argumenten vóór en tegen.

Criteria:

-  De gegevens zijn feiten die belangrijk genoeg zijn om op

    te schrijven

-  De informatie is nuttig

-  De informatie moet kloppen.

-  De informatie moet relevant zijn.

-  De informatie moet volledig zijn.

-  De informatie moet duidelijk en begrijpelijk zijn.

 

Een observatie is een bij uitstek objectieve verslagvorm. Je registreert alleen waargenomen gedrag. De interpretatie van je observatiegegevens gebeurt pas na je observatie.

 

Uiteenzetten

Een verslag kan een weergave zijn van wat er gebeurd is, of een antwoord op gestelde vragen geven. Als er gevraagd wordt naar ‘hoe iets werkt’ of in elkaar zit, kun je dit uitleggen door te informeren.  Maar je kan hier ook eventuele voor- en nadelen en je mening geven. Dat kan bij sommige opdrachten de bedoeling zijn. Belangrijk is, dat een mening is onderbouwd met argumenten. 

De student probeert, in deze tekstsoort, NIET de lezer met argumenten te overtuigen van zijn gelijk. Het gaat er juist om, dat de lezer zijn eigen visie ontwikkelt, doordat de student de lezer van benodigde informatie voorziet: dit is zowel feitelijke informatie als meningvormende kennis.

 

De lezer moet aan het denken worden gezet en de middelen die daarvoor noodzakelijk of bruikbaar zijn, krijgt hij van de schrijver.

Hier geldt:

-  De gegevens zijn feiten die belangrijk genoeg zijn om op

    te schrijven

-  De gegevens bevatten meerdere standpunten die

    verschillende mogelijkheden ondersteunen

-  De informatie is nuttig

-  De informatie moet kloppen.

-  De informatie moet relevant zijn.

-  De informatie moet volledig zijn.

-  De informatie moet duidelijk en begrijpelijk zijn.

 

 

Overtuigen

De student heeft in dit (deel van een) verslag het doel de lezer van zijn mening te overtuigen. Bijvoorbeeld naar aanleiding van een vraag waarom de student een keuze voor een bepaalde activiteit of werkvorm heeft gemaakt. Hier beschrijft de student welke mogelijkheden er in het algemeen zijn, wat de voor- en nadelen van de mogelijkheden zijn én, omdat in een overtuigende tekst de schrijver wil dat de lezer zijn standpunt gaat delen, zullen er argumenten voor de keuze van het standpunt (de gekozen werkvorm of activiteit) geven moeten worden.

 

Activeren/overhalen

In de derde fase moet de student aanbevelingen voor de praktijkopleider schrijven, naar aanleiding van de uitkomsten van onderzoek voor het werkstuk. In deze aanbevelingen zal de student de praktijkopleider proberen over te halen actie te ondernemen, dus iets te DOEN.

Als de student de praktijkopleider wil overtuigen van zijn gelijk, dan zal de nadruk op de argumentatie liggen. De praktijkopleider gaat immers pas iets doen als ‘ie overtuigd is.

 

Dit betekent dat de schrijver bij ‘activeren’ twee doelen heeft: de lezer overtuigen van zijn standpunt en hem aanzetten tot een actie.

2. Er is adequaat gebruik gemaakt van feit en een mening

 

Een feit kun je controleren en bewijzen. Het is concreet en waar. Over een feit kun je niet van mening verschillen.

Een mening is persoonlijk en kun je ondersteunen met argumenten. Je kunt van mening veranderen, als je goede argumenten hoort.

 

Als de student zijn mening geeft in een verslag is het verslag niet objectief. Een verslag mag een mening bevatten als:

  • het tekstdoel overtuigen of activeren is
  • de mening wordt duidelijk aangegeven.
  • de mening wordt beargumenteerd.
  • bij voorkeur objectief zijn
  • woorden worden zo gekozen, dat een ander niet beledigd wordt

 

Een mening herken je:

  • Aan een stelling in een (onder-)titel, of inleiding
  • Als een tekst in de ik-vorm of de wij-vorm is geschreven
  • Als er een conclusie of aanbeveling in staat


Afstemming op publiek

1. Het is een prettig leesbaar verslag

 2. Is het verslag is het taalgebruik passend en is samenhangend in toon, doel, genre


1. Het is een prettig leesbaar verslag

 

De leesbaarheid van een verslag verbetert door:

·       correctheid (geen spellings- en grammaticafouten);

·       duidelijkheid (geen vaag en mistig taalgebruik);

·       efficiëntie (gebruik zo weinig mogelijk woorden);

·       gepastheid (weet wie je lezers zijn);

·       aantrekkelijkheid (help de lezer om te willen lezen).

 

Tips

  • Maak gebruik van 'opmaakstijlen'
  • Gebruik voor een 'groot' verslag hoofd- en subdocumenten.
  • Voeg eigen foto’s toe
  • Laat je tekstverwerker lijsten nummeren, doe het niet zelf.
  • Gebruik voor lijsten opsommingtekens of zet die gegevens in een tabel.
  • Gebruik zo min mogelijk de opties: onderstrepen en cursief, dat maak je tekst 'onrustig'.
  • Het gaat altijd om de inhoud, niet om het aantal pagina's.

De vorm, de opmaak en uitvoering vormen jouw visitekaartje.

 

De combinatie van alle factoren die in de rubric genoemd worden, bepalen de leesbaarheid. Of iets prettig leesbaar is, is behoorlijk subjectief. Elke lezer heeft zijn eigen voorkeur of 'allergie' in een verslag.

Zorg dus dat het verslag aan de gestelde normen voldoet en geef een eigen 'prettig tintje' aan het geheel.

 


2. Is het verslag is het taalgebruik passend en is samenhangend in toon, doel, genre

 

De toon die je kiest, houd je het hele verslag vol. De taal die je gebruikt past bij de lezer:

  • Je woordgebruik is zakelijk. Niet alsof je praat, niet ‘populair’, niet grof.
  • Je richt je in je tekst niet tot personen. Schrijf niet 'Stelt u zich nu eens voor, dat ...' Of: "Nu zal ik je eens vertellen wat ik hiervan vind."
  • Voorkom onnodige herhalingen.
  • Wissel de lengte van zinnen af.
  • Maak gebruik van signaalwoorden.
  • Gebruik niet te veel woorden, niet iets moeilijk zeggen als het ook eenvoudig kan.

 Om je tekst goed af te stemmen op het doel, moet niet alleen het tekstdoel duidelijk zijn (informeren, overtuigen, of instrueren) Je houdt ook rekening met je publiek:

1- Wie is de lezer?

Wie gaat de tekst lezen? De toon in je hele verslag moet goed afgestemd zijn op de lezer van de tekst.

2- Wat weet de lezer?

In een verslag of werkstuk gebruik je vaktaalwoorden, want je lezer weet wat deze woorden betekenen. De voorkennis van de lezer is van belang bij het schrijven van je verslag.

3- Wat wil de lezer?

Om je lezer te overtuigen om bijvoorbeeld jouw advies over te nemen, is het goed om aan te sluiten bij de wensen van de lezer. Dat zal niet altijd kunnen en soms ook niet gemakkelijk zijn. Denk er vooraf wel goed over na en beslis wat voor jou de mogelijkheden zijn om aan te sluiten bij wat je lezer wil.

4- Wat kan de lezer?

Misschien schrijf je alleen een informatieve tekst, maar misschien wil je je lezer wel overhalen om iets te doen. Vraag jezelf altijd af of het realistisch is wat je van je lezer vraagt. Als de lezer niet kan doen wat jij van hem vraagt, is je tekst niet goed afgestemd op je publiek.